IJstijden bestaan. IJstijden bestaan.
IJs van de ijszee, en ijs van de ijsvogel.
Cicaden bestaan. Cichorei. Chroom en de
chroom-gele iris, de blauwe; de zuurstof vooral,
bestaan. Ook de ijsschotsen van de ijszee.
De ijsbeer bestaat. Gestempeld, als een pels met
sofi-nummer, bestaat hij, veroordeeld tot zijn leven.
En de korte duik van de ijsvogel, in ijzige, maartse
beken bestaat, als beken bestaan; als zuurstof
in beken bestaat, zuurstof vooral daar, daar waar
de klanken van cicaden bestaan, vooral daar,
daar waar de hemel van cichorei,
als blauwsel in water opgelost, bestaat.
De chroomgele zon, de zuurstof vooral;
zeker wil die bestaan, zeker willen wij bestaan.
De zuurstof die we inademen bestaat,
ijsvlinder, ijzerhard bestaan,
en het hemelse binnenste van de binnenzee.
Een omheinde baai, met wat riet, wil bestaan.
Een ibis bestaat, en de bewegingen van de geest
in de wolken verwaaid bestaan,
als wervels van zuurstof, diep in de Styx.
En diep in het landschap van de wijsheid? IJslicht.
IJs identiek aan licht en diep het ijslicht niet,
Levensecht, intens als jouw blik in de regen;
deze stort-regen die het leven stileert, waarin,
als een gebaar, veertien kristallen tralies bestaan.
De zeven kristallijnen stelsels,
jouw blik, als in de mijne,
en Icarus, Icarus hulpeloos bestaat;
Icarus, gehuld in gesmolten wassen vleugels
bestaat,
Icarus bleek als een lijk, in civiel bestaat,
Icarus in de diepte, waar duiven bestaan;
dromers, poppen bestaan;
het haar van de dromers met de losgerukte
kankerplukken,
De huid van poppen, aan-een-geregen met naalden.
Het vermolmde hout van raadsels, en glimlachjes bestaan.
Icarus-kinderen, wit als lammeren in het grijze licht,
zeker willen zij bestaan, zeker willen wij bestaan.
En zuurstof op het crucifix van de zuurstof;
als rijm willen wij bestaan,
als wind willen wij bestaan,
als regenboog-vlies in de glinsterende scheuten,
van het ijskruid, het dortre stro van de toendra,
kleintjes willen wij bestaan.
Zo klein als wat stuifmeel. Stuifmeel in turf,
als wat virus in botten, als waterpest misschien?
Misschien als wat witte klaver, wikke, wat schijf-kamille
verbannen naar het opnieuw verloren paradijs.
Maar de duisternis is wit, zeggen de kinderen.
De duisternis in het paradijs is wit,
maar niet wit op de manier als een kist
Wit is, als kisten wel bestaan, en niet wit,
op de manier als melk wit is, als melk wel bestaat.
Wit dat wit is, zeggen de kinderen.
De duisternis is wit, maar niet wit,
op de manier als het wit, dat bestond,
toen fruitbomen bestonden,
hun bloei zo wit, de duisternis is witter,
de ogen smelten..
Deel 9 uit Alfabet gedichten van Inger Christensen.
IJs van de ijszee, en ijs van de ijsvogel.
Cicaden bestaan. Cichorei. Chroom en de
chroom-gele iris, de blauwe; de zuurstof vooral,
bestaan. Ook de ijsschotsen van de ijszee.
De ijsbeer bestaat. Gestempeld, als een pels met
sofi-nummer, bestaat hij, veroordeeld tot zijn leven.
En de korte duik van de ijsvogel, in ijzige, maartse
beken bestaat, als beken bestaan; als zuurstof
in beken bestaat, zuurstof vooral daar, daar waar
de klanken van cicaden bestaan, vooral daar,
daar waar de hemel van cichorei,
als blauwsel in water opgelost, bestaat.
De chroomgele zon, de zuurstof vooral;
zeker wil die bestaan, zeker willen wij bestaan.
De zuurstof die we inademen bestaat,
ijsvlinder, ijzerhard bestaan,
en het hemelse binnenste van de binnenzee.
Een omheinde baai, met wat riet, wil bestaan.
Een ibis bestaat, en de bewegingen van de geest
in de wolken verwaaid bestaan,
als wervels van zuurstof, diep in de Styx.
En diep in het landschap van de wijsheid? IJslicht.
IJs identiek aan licht en diep het ijslicht niet,
Levensecht, intens als jouw blik in de regen;
deze stort-regen die het leven stileert, waarin,
als een gebaar, veertien kristallen tralies bestaan.
De zeven kristallijnen stelsels,
jouw blik, als in de mijne,
en Icarus, Icarus hulpeloos bestaat;
Icarus, gehuld in gesmolten wassen vleugels
bestaat,
Icarus bleek als een lijk, in civiel bestaat,
Icarus in de diepte, waar duiven bestaan;
dromers, poppen bestaan;
het haar van de dromers met de losgerukte
kankerplukken,
De huid van poppen, aan-een-geregen met naalden.
Het vermolmde hout van raadsels, en glimlachjes bestaan.
Icarus-kinderen, wit als lammeren in het grijze licht,
zeker willen zij bestaan, zeker willen wij bestaan.
En zuurstof op het crucifix van de zuurstof;
als rijm willen wij bestaan,
als wind willen wij bestaan,
als regenboog-vlies in de glinsterende scheuten,
van het ijskruid, het dortre stro van de toendra,
kleintjes willen wij bestaan.
Zo klein als wat stuifmeel. Stuifmeel in turf,
als wat virus in botten, als waterpest misschien?
Misschien als wat witte klaver, wikke, wat schijf-kamille
verbannen naar het opnieuw verloren paradijs.
Maar de duisternis is wit, zeggen de kinderen.
De duisternis in het paradijs is wit,
maar niet wit op de manier als een kist
Wit is, als kisten wel bestaan, en niet wit,
op de manier als melk wit is, als melk wel bestaat.
Wit dat wit is, zeggen de kinderen.
De duisternis is wit, maar niet wit,
op de manier als het wit, dat bestond,
toen fruitbomen bestonden,
hun bloei zo wit, de duisternis is witter,
de ogen smelten..
Deel 9 uit Alfabet gedichten van Inger Christensen.
